Met pensioen – herinneringen aan de Veegerkliniek in Nijmegen

De Veegerkliniek in 1992. De afdeling Huidziekten van het Radboudziekenhuis ging verhuizen van de Javastraat naar het Radboudterrein.

En dan is het zover…. Na meer dan 44 jaar onderzoek op de afdeling Dermatologie (Huidziekten) van het Radboudumc (Radboud Universitair Medisch Centrum) “mag je met pensioen”. Natuurlijk was er op 3 november een heel gezellige afscheidsreceptie en daarna een etentje met de directe collega’s. Nu, een paar weken later, is het tijd voor een eerste terugblik. Tijd voor een stukje geschiedenis van de afdeling Dermatologie en wel het begin op de Veegerkliniek aan de Javastraat, ver van het Radboudterrein.

Vragen die in de afgelopen jaren vaak gesteld werden: “Waarom doe je dit onderzoek?”, “Hoe kom je er bij om dit te gaan onderzoeken?” en “Wat hebben patiënten daar nu aan?”. Ik denk dat simpele antwoorden op deze terechte en op zich vanzelfsprekende vragen niet zijn te geven, maar dat veel duidelijk wordt wanneer een beeld geschetst wordt van hoe een researchlaboratorium zich heeft ontwikkeld in de loop der jaren.

Omdat er geen laboratoriummensen van het eerste uur meer werkzaam zijn, heb ik voor de situatie in de vroegste jaren hoofdzakelijk en vaak ook letterlijk geput uit het Liber Amicorum, aangeboden bij het afscheid van Prof. Dr. J.W.H. Mali op 31 oktober 1985. Ikzelf was toen weliswaar ruim zeven jaren werkzaam als analist op het researchlaboratorium, maar nog wel een groentje. Het is met name de inleiding van het Liber Amicorum die Mali zelf schreef, die een prachtige omschrijving geeft van de locatie van het eerste uur en die de oorspronkelijke doelstellingen en achtergronden voor research op Dermatologie op een originele manier verwoorden.

Onderzoek op het laboratorium in het tandheelkundegebouw met in het midden zittend biochemicus en hoofd van het lab Paul Mier en links ikzelf, begonnen als biochemisch analist, maar na het vertrek van Henk Roelfzema zelfstandig onderzoeker. Naast mij post-doc Joan Gommans.

De wandelaar die vanaf het Nijmeegse station de Javastraat inslaat, ontmoet op de hoek van deze met meidoorn beplante allee een vreemd conglomeraat van bouwsels. Om een in het begin der eeuw in een soort Jugendstil gebouwd landhuis strekken zich enkele vleugels uit, die naar de westkant overgaan in een souterrain. Is onze wandelaar enigszins bereisd, dan zal hem ongetwijfeld de overeenkomst met de stad New York en speciaal Manhattan opvallen. Daar, zoals hier een organisch gegroeide eenheid die uit zeer verschillende elementen is opgebouwd. De grijze ernst der grote granietblokken wordt enigszins verlicht door speelse elementen in de architraven. Een fraai contrast levert de fietsenbergplaats aan de noordzijde van het complex met de grote verzinkte vuilnisbakken aan de zuidkant van het toegangsplein. Hier verheffen zich twee pylonen als hommage aan de ontdekkers van het DNA, Watson en Crick. Men zou hen kunnen zien als het hart van het geheel, waren zij niet zo ongenaakbaar.

Op 18 juni 1957 werd na een H. Mis in de ziekenhuiskapel en een “feestelijk ontbijt”, de inzegening van het gebouw verricht door Mgr. Post op de van hem zo bekende, nauwkeurige en precieze wijze (geen steen werd overgeslagen). Het pand kreeg de naam Dr. Veegerkliniek naar de toen juist overleden inspecteur van de Volksgezondheid in de provincie Gelderland, Dr. Veeger. ’s Middags hield de pas benoemde hoogleraar, Prof. Dr. J.W.H. Mali, zijn oratie en ’s avonds vierde hij zijn verjaardag. Lange tijd is de verjaardag van de kliniek op deze datum gevierd. Een belangrijk onderdeel hiervan was het “dagje uit” of schoolreisje. Een traditie die de afdeling ook heden ten dage nog in ere houdt. Het eerste uitstapje was naar de wereldtentoonstelling te Brussel, waarnaar, zoals later bleek, Mgr. Post zo graag was meegegaan. Hoe de tijden veranderd zijn blijkt uit het nu onvoorstelbare gegeven dat bij een volgend dagje uit alléén de hoogleraar en de uitgenodigde directeur van het Radboudziekenhuis mochten zwemmen, maar dat ’s avonds het hele gezelschap vrolijk in een Arnhemse nachtclub verdween.

De research speelde zich in die dagen in hoeken en gaten van de zolder af. De eerste medewerker op dit gebied was Drs. J. van Kooten, fysisch chemicus, die als opdracht kreeg de functies van de huid als membraan te analyseren. Prof. Mali stond in die dagen het wiskundig model voor ogen dat Slaverman in Delft voor een synthetisch membraan had ontworpen, waarvoor hij 17 vergelijkingen nodig had.

Inmiddels had het grote leven buiten de Veegerkliniek niet stilgestaan. De massale opleving van de woningbouw in de zeventiger jaren bracht vele Nederlanders voor het eerst in contact met het chroom dat in alle cementen verstopt was. Hardnekkige eczemen waren hiervan het gevolg. Voor de dames dreigde het gevaar uit een andere zijde, namelijk dat van de jarretelle. Als een olievlek breidde de overgevoeligheid voor nikkel zich uit, waarbij de ongelooflijke lijdzaamheid van de slachtoffers bijzonder treffend was.

Prof. Kuiper (links) en Prof. Malten aan de wandel tijdens een dagje uit

Ten gevolge van de explosie van contacteczemen werd de research in deze richting geleid. Zij kreeg een extra impuls door de komst van Dr. Malten, die zich reeds een grote ervaring als allergoloog en bedrijfsarts had verworven. Een ander probleem dat de buitenwereld op de afdeling Dermatologie en haar onderzoekers afstuurde was dat van de open benen. Met de komst van Dr. Kuiper in 1960, die zich met een koffertje met dia’s over open benen presenteerde, werd een nieuwe impuls verkregen, die door een gelukkige verbinding tussen kliniek en research van de afdeling Medische Fysica (Dr. Brakkee) tot een zeer succesvolle ontwikkeling heeft geleid. In de loop der jaren werden methoden ontwikkeld en aangepast voor de meting van waterverlies via de huid, van CO2 afgifte, geleidbaarheid van de huid voor wisselstromen, van celdelingsactiviteit door middel van flowcytometrie, van huidtemperatuur en warmtegeleidingsvermogen. Verder werden technieken ontwikkeld zoals plethysmografie voor arteriële doorbloeding, plethysmografie voor meting van veneuze druk en dopplermetingen.

De behandeling van en onderzoek naar eczeem namen een belangrijke plaats in.

Juist toen met name het eczeemonderzoek zijn hoogtepunt kende, en de vraag ontstond of de hele onderzoeksgroep zich voor dit soort onderzoek zou moeten gaan inzetten, werd besloten om over te gaan tot een heroriëntatie van het onderzoek. Als reden werd opgegeven dat door verandering van de conjunctuur (bouw) en mode (panty) het aantal patiënten met chroom en nikkeleczeem snel begon af te nemen. De grote problemen van de dermatologie, atopische dermatitis, psoriasis en acne waren in die tijd (eind zestiger jaren) nog even groot als tien jaren daarvoor. Alleen kwamen er nu aanwijzingen dat op het moleculairbiologische vlak voor het eerst hypothesen te formuleren waren die exact getoetst konden worden. Met groot enthousiasme begonnen rond 1970 twee Engelse biochemici met dermatologische ervaring, Mier en Cotton, de aanval op het moleculairbiologische vlak. Omdat met name ook Prof. Mali vermoedde dat de zweetklier een rol zou spelen in de pathogenese van bovengenoemde ziektebeelden, concentreerde zich een deel van het onderzoek hierop. De Japanner Sato werd voor een jaar als onderzoeker aangetrokken en Nijmegen werd in dat jaar het zweetmiddelpunt van de wereld, met Dobson en Sleegers op de afdeling Fysiologie, Sato, Mier, Cotton, Hemels en Warndorff, Seutter en Kuypers op de afdeling Dermatologie. Het vele onderzoek resulteerde in een nieuwe theorie over de functie van de zweetklier als “heat-pipe” (Thiele, Reay).

Afdelingsfoto uit begin jaren tachtig van de vorige eeuw met op de achtergrond de Veegerkliniek

Ruimtegebrek op de Veegerkliniek maakte dat moest worden uitgezien naar additionele werkplekken. Er werden laboratoriumruimten verkregen op de Tandheelkundige afdeling en het isotopenlaboratorium van de afdeling Neurologie werd ter onzer beschikking gesteld. Het onderzoek op de laboratoria in het tandheelkundegebouw werd verlegd naar de epidermale cellen en naar groeiregulatie (Mier, Bauer, Boezeman, Roelfzema en Gommans). Onderzoek naar de etiologie en pathogenese van psoriasis kreeg de nadruk. In eerste instantie ontstond er een kloof tussen kliniek en onderzoek, mede veroorzaakt door de verschillende locaties, maar later werd ingezien dat de kracht van deze afdeling met name moest worden gezocht in de integratie van klinisch en fundamenteel onderzoek. Al in 1970 werd een deel van de tuin door een vijftal kamers voor stafleden ingenomen. Toen was alles vol! De vraag rees: hoe zal de toekomst verlopen? Nieuwbouw misschien?

Als de bereisde wandelaar van 1985 in 1996 vanaf het Nijmeegse station richting Malden fietst, ontmoet hij, ongeveer halverwege zijn reis in een met gigantische beuken beplante allee, een parallellogram-vormig bouwwerk dat een eenheid vormt met het parmantige autoriteit-uitstralende torentje aan de westzijde. Het gebouw onderscheidt zich in alles van zijn buren. Een buitenbeentje in vele opzichten. Onze fietser, bereisd als hij is, ziet dan ongetwijfeld geen overeenkomst met het in het begin der eeuw in een soort Jugendstil gebouwde landhuis in de Javastraat op nummer 1, laat staan met de stad New York.

Bron: 25 jaar Dermatologie onder Prof.Dr. J.W.H.Mali. Liber Amicorum, aangeboden bij zijn afscheid op 31 oktober 1985 (Kuiper, Prof.Dr. J.P. (e.a.))

Balgoy verbonden met het verhaal van Mariken van Nieumeghen

4744d-img_0084

Mariken van Nieumeghen (Marjolein Pieks) op bezoek in dorpshuis ’t Ballegoyke in september 2016.

Voor mij begon het allemaal op 29 september 2016 toen ik door Mariken van Nieumeghen naar dorpshuis ’t Ballegoyke werd gelokt om te praten over de verbinding van Mariken en haar verhaal met het dorp waar ik woon en leef en zo werd de legende van Mariken van Nieumeghen ook voor mij een stukje Balgoyse historie. In de Gelderlander van 8 december vertelt ook hoogleraar Nederlandse letterkunde Jos Joosten dat het boek “Mariken van Nieumeghen” waarschijnlijk helemaal niet in Nijmegen speelt en dat Nijmegen hoogstwaarschijnlijk alleen gekozen is als symbolische plaatsnaam. Zelfs als Nijmegen wél echt plaats van handeling van het verhaal zou zijn, dan is volgens Jos Joosten in het verhaal duidelijk te lezen dat Mariken niet uit Nijmegen komt, maar uit de omgeving. Meest waarschijnlijke woonplaats van het meisje is dan volgens hem Balgoy.

Trouw 2-11-1977

Krantenartikel in Trouw van 2-11-1977 waarin het verband wordt gelegd tussen Mariken van Nieumeghen en Balgoy. Kent iemand de mensen op de foto?

Dat verhaal was al langer in Balgoy bekend. Toen de Balgoyse mensen in 1977 naar de stembus mochten om te kiezen voor de gemeente Overasselt of de gemeente Wijchen was dat landelijk nieuws. Bijvoorbeeld in een artikel in Trouw werd over de volksraadpleging gesproken en kan men ook lezen dat de moeilijke keuze die de Balgoyse mensen moesten maken werd vergeleken met Mariken die in Balgoy de duivel ontmoette en toen ook moest kiezen wat ze ging doen (zonder bronvermelding).

detail Trouw 2-11-1977

Detail (laatste alinea) uit krantenartikel Trouw.

De verbinding tussen Balgoy en Mariken werd ook opgeschreven door Balgoyenaar Jo Heijmans, de zoon van Wimke Heijmans, die fruitteler (en tolheffer) was op een boerderijtje bij het Balgoyse kasteel. Zijn verhaal Mariken van Nimwegen. Een literair-historische speurtocht naar Mariken’s woonplaats” is nog terug te lezen op internet. Jo Heijmans baseert zich op een publicatie van de historici W.A.F. Janssen, W.H. Beuken en K. de Vries in het tijdschrift Leuvensche bijdragen op het gebied van de Germaansche philologie en in ’t bijzonder van de Nederlandsche dialectkunde Vol. 56, No. 1 (1967), p. 1-99.

In de editie “Mariken van Nieumeghen” van Dirk Coigneau uit 1996 wordt op blz 149 en 150 ook de verbinding met Balgoy uitgelegd. De auteur verwijst o.a. naar dezelfde publicatie als Jo Heijmans. Op dri milen na Nieumeghen: vgl. v. 16 twe groote milen en v. 54 ongeveer drie uren gaans. De Hollands mijl in de middeleeuwen was ongeveer 1 uur gaans, dus ca. 5 km. Volgens v. 652 woonde de Oom in Venlo dat echter geen drie, maar twaalf uur gaans van Nijmegen verwijderd is. Bovendien is Venlo geen dorp (vgl. daarentegen v. 84) en behoorde het tot een ander dekenaat en bisdom (nl. Luik) dan Nijmegen (Keulen) (vgl. echter v. 1007, het proza na v. 1020 en de reis naar Keulen). Daarom stelde Janssen de mogelijkheid voor dat hier oorspronkelijk niet Venlo, maar ‘Balgoy’ zou zijn bedoeld, ‘de naam van een ongeveer tegenover Grave aan de Maas gelegen zeer oude dorpsparochie, die tot het dekenaat Nijmegen en het bisdom Keulen behoorde en vrijwel precies drie uur gaans van Nijmegen verwijderd was’ (Leuv. Bijdr. 56 (1967), p. 22 en 35). Mijns inziens hoeft de terloopse en afzonderlijke vermelding van Venlo in v. 652 (niet in D) niet zo nauw met de initiële afstandsgegevens die heel doelgericht alleen op Nijmegen betrokken zijn, verbonden te worden. In een enkele zin die onverwacht en gedwongen precies de woonplaats van de Oom ten opzichte van die der tante onderscheidt, lijkt ‘Venlo’ eerder een secundair gegeven (ook in het inleidend proza van XIV keert de Oom, geheel ongespecificeerd, ‘tot sinen lande’ weer). Het gedwongen karakter van deze specificering is begrijpelijk binnen de formele structuur van het rondeel dat geheel om het verzoek van Emmeken om haar verwanten ‘inden lande van Ghelre’ te gaan bezoeken ‘draait’ (v. 648-655). Dat de dichter daarbij dan als rijmwoord op ‘no’ en ‘alsoe’ de naam van een bekende plaats in Opper-Gelre in de pen werd gegeven, is, hoewel in de ruimere context ongepast, al even begrijpelijk.

Hoe staat het er nu precies geschreven? De legende begint met het verzoek van heer Ghijsbrecht, de oom en priester waar Mariken in huis is, om boodschappen te gaan doen in Nijmegen. Op bladzijde  53 van het boek van Coigneau staat een soort inleiding, waarin al een hint naar Balgoy kan worden gelezen:

Die prologhe
(I)nden tijde dat hertoghe Arent van Gheldre te Grave ghevanghen wert gheset van sijnen sone hertoghe Olof ende sijnen medepleghers, so woende op dri milen na Nieumeghen een devoet priester gheheeten heer Ghijsbrecht ende met hem woende een schoon ionghe maecht gheheeten Mariken, zijnder suster dochter, wiens moeder doot was. Dese voerscreven maecht regeerde haers ooms huys, hem zijn gherief wel eerlijck ende neerstelijck doende.

I Hoe heer Ghijsbrecht Mariken zijnder nichten tot Nimmeghen ghesonden heeft.

Mariken1

Bron: “Mariken van Nieumeghen” van Dirk Coigneau uit 1996

Het ghebuerde dat des heer Ghijsbrecht Mariken zijnder nichten seynden wilde in die stadt van Nieumeghen om daer te coopen tghene dat si behoefden, tot haer seggende aldus:

MARIKEN
Wat ghelieft u heer oom?

DIE OOM
Hoort kint, slaet mijnder woorden goom
Ghi moet nae Nimmeghen nemen u vertreck
Om ons provande te halen, wi hebbens ghebreck
Van keersen, van olie in die lampe te doene,
Van azine, van soute ende van enzoene
Ende van solferpriemen soe ghi selve ontcnoopt.
Daer zijn acht stuvers; gaet henen, coopt
Te Nimmeghen van dies wi hebben breke.
Tesser nu iuyst mertdach vander weke,
Te bat suldi vinden al dat u ghereyt.

MARIKEN
Heer oom, tot uwer onderdanicheit Kent mi bereet in alder (mate).

DIE OOM
Om tavont weder thuys te sine werdet te late
Want die daghen zijn seer cort nu ter wilen
Ende tes van hier te Nieumeghen twe groote milen
Ende tes nu tien uren of daer toe bet.
Hoort kint, eest dat ghier so lange let
Dat u dunct dat ghi met schonen daghe
Niet gheraken en sout tuwen behaghe,
Blijft daer vri te nacht, ick werts te gherustere
Ende gaet slapen tot uwer moeyen, mijnder suster(e),
Die en sal u om eenen nacht niet ontsegghen.
Ick hebt liever dan dat ghi doer haeghen ende heggen
Thuys by doncker sout comen alleene,
Want den wech en es van bo(e)ven niet alte reene,
Ende ghi sijt een schone, ionghe lustighe maecht,
Men soude u lichtelijck aenspreken.

Een stukje verderop bij versregel 54 staat nog een tweede aanwijzing.
Beginnend bij versregel 45:

Nu heb ic van als dat ons ghebrack
Doen weghen ende meten naer mijn ghemack

Ende daer na ghecocht ende wel betaelt.
Maer mi dunct dat ic hier so langhe heb gedraelt
Dat ghinder die nacht compt op gheresen.
Daer sie ick eenen wiser; wat macht wesen
Aenden dach? Tes alre tusschen vieren ende viven!
Nu moet ic tavont int stede bliven;
Ten es noch maer een ure dach
Ende in drie uren dat ict nauwelijck gaen en mach
Van hier tot mijns ooms. Neen, tes beter ghebleven.
Mijn moeye die woent recht hier neven;
Ick wil haer gaen bidden datse mi een bedde decke,
Ende morghen, also vroech als ick ontwecke,
Soe mach ic mi nae huys snel ten labuere s(l)aen.
Ick sie mijn moeye voer haer dore staen;
Soot wel betaemt, wil icse gaen groeten.

Zoals gezegd is het verhaal van Mariken, dat vanzelfsprekend nog veel langer is, een laat-middeleeuwse legende, maar toch is de hele context van het verhaal gebaseerd op historische feiten. De schrijver of schrijvers waren goed op de hoogte van de politieke en maatschappelijke situatie in en ook rond Nijmegen. De samenstelling van het uiteindelijke gedrukte boekwerk is wel erg complex geworden en bevat elementen van verzen en proza van verschillende tijden, die vermengd zijn. Daarmee kan ook de geschiedenis van de hoofdpersoon misschien wel deels verweven zijn met feitelijke gegevens die op verschillende plekken en zelfs verschillende tijden hebben plaatsgevonden. Natuurlijk ben ik bevooroordeeld, maar het lijkt heel aannemelijk dat een deel van het verhaal plaatsvond in en rond Balgoy. In ieder geval kende(n) de schrijver(s) de situatie daar. Zij wisten dat er een kerkje was in het dorpje waar Mariken woonde. In Balgoy werd al in de 11e of begin 12e eeuw van veld- en tufsteen een zaalkerkje gebouwd zoals die voorkomen in het Nederrijnsgebied. Van dit zaalkerkje zijn funderingsrestanten teruggevonden. Sinds september 2016 zijn voor mij dit kerkje, de “devote priester heer Ghijsbrecht en de met hem wonende schone jonge maagd geheten Mariken, de dochter van zijn zuster” onlosmakelijk met Balgoy verbonden.

331da-img_0132

Halverwege de 18e werd door Bulthuis een kopergravure gemaakt van “het dorp Balgoyen” met zijn kerkje. Ik ben de gelukkige bezitter van zo’n mooie kopergravure, die ook nog eens “oud” is ingekleurd.

Balgoy en WOII, herinneringen doorgeven

Kaft Tweestromenland 177De periode 1940 – 1945 en de Tweede Wereldoorlog zijn zelden onderwerp van deze blog. Dit heeft geen speciale reden anders dan dat het niet mijn persoonlijke interesse heeft. Natuurlijk begrijp ik de impact die het heeft gehad en nog steeds heeft op de mensen die die periode hebben meegemaakt. Daarom ook is het heel belangrijk dat hun verhalen, nu deze generatie nog leeft, wordt opgetekend en vastgelegd. Het artikel in het Maas en Waals Tijdschrift voor Streekgeschiedenis Tweestromenland is dan ook meer dan de moeite waard om te lezen: “De lotgevallen van de familie Kwant in Balgoij, oktober 1944 tot maart 1945”.

Nijmegenaar Carel Kwant vertelt zijn verhaal over Nijmegen bij het begin van Operatie Market Garden in september 1944, de voortdurende beschietingen van de stad en zijn leven in de (schuil)kelder.  Het artikel begint met een citaat van hem: “Als ik leerlingen in mijn klas had die uit Balgoij kwamen, vertelde ik hen altijd over mijn jeugdherinneringen. Die leerlingen waren b.v. Charles van Haren, Sander v.d. Boogaard, Wim Willems, Wilma Willems en Liesbeth Wintjes. Het leek mij leuk om die herinneringen in Tweestromenland door te geven aan alle geïnteresseerden.” Het gezin Kwant werd in oktober 1944, samen met een aantal buurtgenoten, naar Balgoy gebracht. Hij had nog nooit van Balgoy gehoord. In het artikel vertelt Carel dat het gezin tot december bij het gezin Thijs Francissen werd ondergebracht, toen naar de familie Wim en Cato Willems verhuisde en in januari tot maart 1945 werd ondergebracht bij het echtpaar Harry en Mieneke Theunissen. In maart keerde het gezin terug naar Nijmegen, dat toen weer veilig was.

Harry Theunissen en Mien van Overbeek aan het melken.

Harry Theunissen en Mien van Overbeek aan het melken (bron: Geleefd Verleden, Balgoy in de 20e eeuw van Ries van Haren)

Carel Kwant en zijn gezin waren niet de enige gasten van het echtpaar Theunissen in de tweede wereldoorlog. Harry en Mieneke namen ook verschillende onderduikers in huis. Ze hadden een nieuwe boerderij in de Korte Herreweg, een gemengd bedrijf met ruim drie buunder grond, twee koeien, een paard, tien varkens en kippen. De twee kippenhokken stonden een beetje verscholen in de boomgaard die ze ook hadden. In een van de hokken, onder de grond, vond ook een geallieerde luchtmachtsoldaat een schuilplek tot de bevrijding (Bron: Geleefd Verleden, Balgoy in de 20e eeuw van Ries van Haren, blz 69).

Sigbert Toonen Dekkers

Sigbertus Marinus Toonen Dekkers

Er zijn zeker nog meer herinneringen en verhalen over Balgoy en de tweede wererldoorlog, die bewaard moeten blijven voor het nageslacht. De meesten in Balgoy kennen het verhaal van Sigbert Toonen Dekkers, die in mei 1940 net als enkele andere mannen uit Balgoy, naar het Grebbebergfront moest. Hij was een van de 382 militairen van het Nederlandse leger die tijdens de strijd om de Grebbeberg sneuvelden volgens een telling van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie, achttien officieren, 344 manschappen van een lagere rang en twintig vermisten. Op de militaire erebegraafplaats op de Grebbeberg liggen ongeveer achthonderd in de meidagen gesneuvelde Nederlandse militairen (Bron: Wikipedia). WOII, een periode in de Balgoyse en Nederlandse geschiedenis die we niet mogen vergeten.

Militair_ereveld_Grebbeberg

Militair ereveld Grebbeberg, met de naam van Sigbert Toonen Dekkers op het monument (Bron: Wikimedia.org)

Een Brabander in Gelderland

IMG_2584

Als je over de dijk kijkt op de kop van de Hoeveweg in Balgoy zie je Brabant aan de andere kant van de Maas.

IMG_2580

Brabant achter de dijk vanuit het dakraam

Het is als rasechte Brabander niet moeilijk om je een echte Brabander te voelen. Dat gevoel blijft ook als je levenslot je in Gelderland heeft laten terechtkomen. Het zit in je. Hoewel ik vanuit het bovenraam van mijn Balgoyse woonhuis uitkijk op de dijk en het Brabantse land nog kan zien, woon ik in Gelderland. En ik ben daar heel tevreden mee, want ik voel me zeker ook Balgoyse mens. In het Wijchense kerkdorp voel ik me thuis en ben ik meer dan gelukkig.

 

veer Balgoy Keent

Veer tussen Balgoy en Keent in de periode 1945 – 1952

En ik ben niet de enige met Brabantse wortels in Balgoy. “Echte” Balgoyse mensen zoals de Hammes of mijn schoonfamilie hebben hun wortels in het Brabantse land. Is ook niet gek, want van oudsher liggen daar de contacten. Ten noorden van Balgoy lag het moeras, een oude bedding van de meanderende Maas. Wilde je toch die kant op, dan moest je nog tol betalen ook. Nee, het was de meeste tijd van het jaar veel gemakkelijker om met een bootje de Maas over te steken.

Misschien is dat ook wel de reden dat we ons meer verbonden voelen met Brabant dan met Gelderland en dat we een dialect hebben met Brabantse invloeden. “Dat kan verkeren….”, om met onze Brabantse burgemeester te spreken, die in een recente tweet tot dezelfde conclusie kwam. En hij hoorde het zelfs terug in het Wijchens, dat volgens hem ook sterke Brabantse invloeden heeft. Ik denk wel dat ik snap wat Hans bedoeld; in Balgoy hoor ik die Brabantse invloeden zeker terug in het taalgebruik.

Wellicht zijn er nog wel meer redenen waarom de mensen in het Rivierengebied zich verbonden weten en voelen; en ik bedoel met Rivierengebied ook de Brabantse maaskant. De mensen leven er met en van de rivieren Maas en Waal. Een Gelders rivierengebied is er zeker ook. Tot het einde van de achttiende eeuw bestond Gelderland uit drie deelstaten: het kwartier van Zutphen, het kwartier van Arnhem en het kwartier van Nijmegen. Deze deelstaten zijn na de Franse revolutie opgeheven, maar zijn in 2018 nog altijd duidelijk te herkennen. Het kwartier van Nijmegen noemen we tegenwoordig het Rivierengebied en onderscheid zich duidelijk van de rest van Gelderland. Het kwartier van Arnhem is gelijk aan de Veluwe en het kwartier van Zutphen bestaat uit de Achterhoek en de Liemers. Er is dus misschien wel niet één Gelderland, of één Gelders gevoel?

Gelukkig komt er een nieuw boek over de geschiedenis van Gelderland las ik in de Gelderlander en in VOX. Hoogleraar Gelderse geschiedenis Dolly Verhoeven gaat het maken. ,,Bijna alle provincies hebben hun geschiedkundige werken in de afgelopen jaren vernieuwd, Gelderland nog niet.” In dat nieuwe boek zal zeker aandacht zijn voor de Gelderse identiteit. Met vragen als: “Hoe keken Gelderlanders naar zichzelf? Hoe keken anderen naar Gelderland? Zagen ze zichzelf als Geldersen en hoe veranderde dat? Welke eigenschappen kenden ze zichzelf toe? En hoe kijken buitenstaanders ernaar?” zal er in het boek naast feitelijke informatie ook aandacht zijn voor het Gelderse gevoel. De realisatie van zo’n boek zal nog wel vier tot vijf jaar kosten, is de inschatting van Dolly Verhoeven. Ze wil ook lokale, historische verenigingen bij het maken van het boek betrekken. Om mee te denken, of te reageren op teksten. Zo wordt de inhoud van het boek breder gedragen door een veel breder deel van de historische wereld dan alleen de academische. We gaan hier zeker meer van horen.

Tewerkgestelden uit Nijmegen en West-Nederland in Werkkamp Balgoy ingezet bij maaskanalisatie

Netherlands,_leaflet_for_the_promotion_of_unemployment_relief,_1907

Pamflet uit 1907 waarin wordt opgeroepen tot werkverschaffingsprojecten voor werklozen (Bron: Wikipedea).

De crisis van de jaren 30 was de grootste economische depressie van de twintigste eeuw. Ze ontstond als gevolg van de beurskrach van 1929, waarbij de aandelenkoersen op Wall Street (New York) ongekend snel kelderden. De krach werd gevolgd door een bankencrisis en een internationale schuldencrisis (Bron: Wikipedea). De Amerikaanse regering en ook de Nederlandse regering stonden in eerste instantie zeer terughoudend ten opzichte van rigoreuze overheidsbemoeienis op het (sociaal-)economische vlak, wat met de kennis van nu geen slimme keuze was.

De werkloosheid in Nederland nam schrikbarend toe. De Nederlandse regering begint een actievere houding aan te nemen naarmate de jaren dertig voortschrijden. De uitvoer van publieke werken gedurende de jaren dertig, de werkverschaffing, is een voorbeeld hiervan.

Dat de maaskanalisatie in Balgoy voornamelijk gedurende de jaren dertig van de vorige eeuw is gerealiseerd, is daarom niet verwonderlijk. Mede vanwege de goedkope arbeidskrachten door de crisisjaren (tewerkgestelden) en de angst voor herhaling van een dijkdoorbraak zoals in 1926, kon ingenieur Lely zijn plannen versneld uitvoeren. In juli van datzelfde jaar 1926 kwam Lely al met o.a. de aanbeveling dat tussen Grave en Blauwe Sluis tien scherpe bochten moesten worden afgesneden waardoor de rivier met 19 kilometer zou worden ingekort, hierbij ook de bocht bij Balgoy en Keent en bij Neerloon. Hierdoor zou de waterafvoer worden bevorderd. De ingekorte rivier was bovendien een extra voordeel voor de intensievere vrachtscheepvaart.

Voorontwerp Lely

In het voorontwerp van Lely is de bochtafsnijding ten noorden van Balgoy getekend, zoals in deze tekening uit de Gelderlander van 24 februari 1938 duidelijk te zien is (vergissing van de Gelderlander?).

blogger-image-1351337676

Met de schop uitgestoken (Bron: “Het Werkende Land – Opbouw van Nederland in Moeilijke Tijden” door Mr. W.J. van Balen, 1936)

In de Gelderlander van maandag 2 maart 1931 op pagina 11 wordt voor het eerst gesproken over “het definitieve plan tot rechtlegging der Maas”, waarin de eerste diepe bocht beneden Grave op een andere wijze wordt afgesneden, dan in het voorontwerp van Lely. De nieuwe bedding werd niet ten noorden van Balgoy gegraven, maar men koos de korste weg ten zuiden van het dorp. Alle boeren in Keent werden onteigend en de meesten waren gedwongen te verhuizen. De bedding van de nieuwe Maas werd met de schop uitgestoken en deels gebruikt om een nieuwe zware bandijk aan te leggen met een kruinbreedte van 10 meter, waarna grote zandzuigerinstallaties de rest van het werk deden.

Op deze plekken waar boeren eeuwenlang het land hadden bewerkt, werd tussen 1936 en eind 1938 gewerkt door tewerkgestelden met name uit Nijmegen en uit het westen van Nederland. De maaswerken kunnen als de meest productieve werkverschaffing worden aangemerkt (Prov. Geldersche en Nijmeegsche Courant, zaterdag 17 juli 1937). In totaal waren er in 1937 ruim 1800 mensen aan het werk, afkomstig uit ongeveer 40 gemeenten verspreid over het hele land (dit was ook het geval in 1938, Prov. Geldersche en Nijmeegsche Courant, zaterdag 6 augustus 1938). Voor zover dat mogelijk was werden de tewerkgestelden per autobus aangevoerd of ze kwamen met de fiets. Een deel werd ook ondergebracht in kampen bij Balgoy en Maasbommel. Tot juli 1937 was ongeveer 6 miljoen kubieke meter grond verzet, op enkele uitzonderingen na, vrijwel geheel in werkverschaffing.

Balgoij-werkkamp

“Werkkamp Balgoij” aan de Eindschestraat waar tewerkgestelden werden ondergebracht, die werkten aan de maaskanalisatie.

Als je de kranten moet geloven, was iedereen zeer positief over de inzet van de tewerkgestelden bij de maaswerken. Het hele project is redelijk binnen de planning afgerond en er zijn nauwelijks problemen geweest met de werkers. In de regionale kranten, zoals de Gelderlander of de Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant, ben ik geen incidenten tegengekomen. Na wat zoeken kwam ik wel een bericht tegen in de IJmuider Courant van 4 mei 1938. Het betrof een probleempje van een groepje tewerkgestelden van het werkkamp die werkzaam waren bij de maaskanalisatie te Balgoy (Brabant!). Zij waren gaan stappen in Grave en te laat binnengekomen (althans dat was de versie van de werkers). Zij werden voor straf naar huis gestuurd. Alleen stond in het rapport een heel andere lezeing over de reden waarom ze naar huis waren gestuurd.

 

Wat natuurlijk niet mag ontbreken aan een verhaal over een werkkamp in Balgoy is een persoonlijk verhaal van een inwoner van Balgoy. Een van de inwoners van Balgoy, die de gevolgen van de Maaskanalisatie aan den lijve heeft ondervonden, is Nellie Stevens (1926), bij oud-Balgoyenaren beter bekend als zus Hulsman. Zij vertelt hierover het volgende:

image628

Thijs Hulsman en Dora van Stippen voor hun huis in de Veldsestraat met Wim, Lies, Nellie, Marietje en Thea.

Het historische moment, dat de doorbraak een feit was, kan ik me nog goed herinneren, omdat wij van de meester hierover een brief moesten schrijven aan Frans Berben, die toentertijd in Oss op kostschool zat en van alle belangrijke gebeurtenissen in ons dorp op de hoogte moest blijven (internet bestond nog niet). En werkelijk iedereen schreef over de fluit, behalve ik. Ik dacht namelijk: “Dat doen anderen al; waarom zou ik hetzelfde schrijven?” Op het moment, dat de draglines de laatste klompen klei tussen de twee delen weghaalden, hoorden we luid de fluit van die machines. Wij waren toen op school. Na school zijn we meteen gaan kijken, maar er was niet zo bijster veel nieuws te zien, want de loop van de nieuwe “waterweg” was eigenlijk al maanden zichtbaar. We hadden al lang kunnen volgen, hoe vanuit Niftrik aan de westkant en vanuit Grave aan de oostkant de twee geulen elkaar naderden. Volgens mij kwamen ze ongeveer ergens tussen de Hoeveweg en de Veldsestraat bij elkaar. Totdat de oorlog uitbrak was Keent toch nog bereikbaar, omdat de gemeente Overasselt voor een pontje had gezorgd. Op een gegeven ogenblik besloot de gemeente niet meer te betalen en hebben wij dus, met de hele school, op een zaterdag de Keentse kinderen voor het laatst (naar wij dachten) naar de pont gebracht. Mijn nichtje Fien Kersten had al huilend afscheid genomen, omdat ze niet meer met haar vriendinnetjes naar dezelfde school kon. De gemeente ging echter na een weekend al overstag (waarschijnlijk vanwege de leerplicht) en de pont bleef varen, totdat hij bij het begin van de oorlog werd opgeblazen, tegelijk met de kerktoren (mislukt) en 4 woningen bij de dijk:

  • aan de Hoeveweg, waar nu Timmermans en Walraven wonen.
  • aan de Veldsestraat de villa van de Bruin en het ouderlijk huis van de burgemeester. Dit laatste huis is weer opgebouwd; de villa niet. Het naambord van deze Villa Johanna is nu te zien op de villa tegenover de Huttenkamp in Wychen.

Mijn nichtje Nellie Toenders (wegens hertrouwen van moeder later Nellie Poos genoemd) was al in 1935 verhuisd naar Alphen, omdat hun woning precies op de nieuwe dijk zou komen te staan. Chris van Rossum (de bakker) is vertrokken naar Lunen, want zijn huis stond anders midden in de Maas. Piet de Bruin moest ook weg: die woonde op de plek, waar de pont kwam. Ook mensen, die niet weg hoefden, werden uitgekocht. Veel mensen kwamen in noodwoningen. Heel Keent kwam in het bezit van de domeinen. Slechte pachters kregen geen nieuw contract. Wij moesten er bijvoorbeeld voor zorgen, dat er geen distels stonden en zulke dingen.

Van de werkzaamheden herinner ik me verder, dat er dagelijks rijen fietsers bij ons langs kwamen, die in het kader van de werkverschaffing met de schop kiepkarretjes moesten gaan vullen met klei. Die karretjes liepen op rails, die dwars over de weg lagen bij Chris van Rossum. Op een zondag ging ik daar, met mijn zusje achterop, spelen (we hadden stiekem de fiets van moeder gepakt) en we zijn uitgegleden over die rails. Vies dat we waren, vol klei. Gelukkig kwam Oom Grad uit Keent net op visite, zodat het niet opviel toen we zo thuis kwamen.

Een ander probleem: Elke dag was er om 7.30 uur een H.Mis in Balgoy en daarna kathechismusles (wie weet nu nog, wat dat is?). De kinderen uit Keent konden daarna niet meer terug op en neer, voordat om 9 uur de school begon en bleven zolang bij vriendjes of familie. Schoolgaande kinderen voeren overigens gratis op dagen, dat er school was. Zoals al gezegd, is de pont in 1940 kapotgeschoten. Later voer Gerrit van Berkel met een roeiboot op en neer. Hij was toen niet in dienst van de Gemeente Overasselt, maar werd betaald door Rijkswaterstaat. Voor de kanalisatie waren de oevers vol wissen en er waren kribben. Wij keken graag, hoe de golven tegen die kribben sloegen, als er een grote boot voorbijkwam. Het was daar een echt strand waar wij op blote voeten liepen en naar kleine visjes zochten. Na de kanalisatie was er niet zo veel meer aan.

Ik ben ook veel vriendinnetjes kwijtgeraakt door de nieuw gegraven rivier, want de kinderen uit Keent gingen in Overlangel naar school of ze waren verhuisd. Nellie Haerkmans ging naar Malden; Lieske Pfeffer naar Kerkdriel; die van de Bruin naar Wychen; mijn latere man Frans Stevens was al naar de Huurling verhuisd; de familie Gerrits ging naar Niftrik. Het hoofd der school was daar erg blij mee, omdat zij zoveel kinderen hadden, kon de school blijven bestaan! Zo zie je maar. Was getekend, Nellie Stevens-Hulsman.

22219801_1324355934360089_7036121674647757895_o

De Maas anno 2017 (Bron: Werner Peters)

Wat zeker geconcludeerd kan worden is dat de Maas sinds de tweede helft van de jaren dertig beter beschermd is tegen overstromingen door de inzet van heel veel mankracht. Deze menselijke ingrepen hebben bijgedragen aan het herstel van de Nederlandse economie en aan de welvaart van ons land, maar hebben ook ingrijpende gevolgen gehad voor Balgoy en Keent die hierdoor voorgoed van elkaar gescheiden werden door de rivier.

 

Bloggen in de vakantie. De vakantie, zeker met de extreme temperaturen van deze keer, is voor de gemiddelde blogschrijver net een beetje anders dan de rest van het jaar. Veel bloggers zien de vakantietijd als een nadeel voor hun blog, maar voor mij is er dan net een beetje meer tijd! Nu zit de vakantie er weer op. Morgen mag ik weer gaan werken, maar dat betekent ook dat er minder tijd zal zijn om te schrijven. Hopelijk hebben jullie de afgelopen twee weken leuk gevonden, ik heb er in ieder geval van genoten.